IVN medewerkers

Gerda Bonninga is natuurgids en coördinator jeugd bij het IVN. Fien ten Broeke zit bij de natuurgroep BSO de Paddenpoel. Samen hebben ze het over het verhaal van de bestuivers.

Gerda vraagt aan Fien of zij weet wat bestuivers zijn. Ja, zegt Fien, het zijn bijvoorbeeld bijen die op bloemetjes gaan zitten en dan nemen ze het stuifmeel mee. Ze gaan dan naar een andere bloem. Dan komen er nieuwe bloemetjes.
Gerda vertelt dat ze in de komkommerkast is geweest en vraagt Fien of zij weleens een komkommer heeft zien groeien. Komkommer groeit aan een grote plant, eerst heel klein en wordt dan steeds groter. Hetzelfde gebeurt met de tomaat die aan een steeltje hangt. Alles dat op tafel ligt heeft eerst een bloemetje gehad. Ook de aardbeien van Fien zijn als bloemetjes begonnen. Alle bloemetjes worden bestoven door bijen, hommels, zweefvliegen of vlinders, maar voornamelijk door bijen en hommels. Op een gegeven moment komt er een vrucht uit en die kunnen wij dan eten, 75% van ons voedsel wordt bestoven.

Gerda laat een bijenhotel aan Fien zien, een houten kastje met gaatjes, buisjes en takjes. Overal kan de bij een nestje maken. Hij haalt het verzamelde stuifmeel van zijn pootjes en zijn buik, of hij spuugt het uit. In het buisje maakt hij een wandje van klei. De bij maakt acht vluchten om stuifmeel te halen en dat gaat hij allemaal in het buisje leggen. Op een gegeven moment zie je dat zij er achterstevoren in kruipt en dan een eitje legt.
Deze bij noemen wij een solitaire bij, dit is geen bij die honing maakt maar die alleen leeft. Die bij die moet heel hard werken en dat doet alleen maar het vrouwtje. Het vrouwtje heeft haren en die kan stuifmeel verzamelen. Het mannetje heeft dat niet, hij is helemaal glad. Hij is er maar voor één doel, hij moet het vrouwtje bevruchten en het vrouwtje moet ervoor zorgen dat de eitjes komen.
Wij kijken waar de bijtjes naar binnen gaan en ze zoeken zelf een plekje, ieder bijtje op zijn eigen manier. Wij zien stuifmeel en dat is op verschillende plekken anders van kleur. Het zit in een holletje en de bij ruikt welke zijn holletje is. Ieder heeft zijn eigen hol. Ze gaat er uit om stuifmeel te zoeken, komt terug en soms gaat ze er achteruit in en legt een eitje.

Fien en Gerda

Fien kijkt mee naar de bamboe stengels. Gerda vertelt dat er knobbeltjes opzitten en bij het bouwen moet je opletten welke kant je gebruikt. Een bij wil zo ver mogelijk door kunnen bouwen. Wat ze gaan doen is een heleboel van de stengeltjes bij elkaar doen en maken die met tie-wrap vast. Dan heb je eigenlijk al een soort insecten hotel. Je kunt er wat riet tussen doen. Alle knobbels op de stengels moeten aan de onderkant, dan de tie-wrap heel hard aantrekken. Daarna ieder bosje goed strak met touw wikkelen en dan een knoop er in. Samen maken ze een bijenhotel.
Wij laten een stukje touw aan die bundel zitten en hier hangen wij dennenappels aan. Bijen en vlinders kunnen ook hierin zitten. Ze kunnen hier in overnachten. ’s Avonds gaan de dennenappels altijd een beetje dicht dat vinden de bijtjes heel fijn, dan hebben ze een beschut plekje.

Liesbeth Bos is ook IVN natuurgids en coördinator lezingen. Samen met Monique Zeilstra toehoorster en wijkbewoner van Nieuwe Sloot gaat zij naar het eiland Pampus in Alphen aan den Rijn.

Liesbeth Bos

Waar het vooral om gaat is de relatie tussen de dingen die je hier tegen komt, de plantjes en wat er op de plantjes zit. Op een bloem zitten de meeldraden, boven in de knoppen zit stuifmeel of pollen. Dan heb je de stamper met bovenop een knop en een stempel. Onderin de stamper zit het vruchtbeginsel, het zaadbeginsel. De bloem wil dat er volgende jaar weer een soortgelijke bloem staat. Om dat voor elkaar te krijgen moeten stuifmeel korrels op de stempel komen dan kan er bevruchting plaatsvinden. Meeldraden blijven aan de pootjes zitten van de hommels en honingbijen en de nectar uit de bloemen eten ze op. Bijen en hommels kunnen de nectar weer uitspugen in een kast of in een nest voor de kleintjes.
In februari komen de eerste hommels al naar buiten, de koninginnen, en die hebben voedsel nodig, stuifmeel of nectar. Vroeg in het voorjaar kunnen ze dit halen bij bloeiende wilgen. Bloeiende wilgen zijn belangrijk voor de vroeg vliegende bijen. Ook bij de krokus, weliswaar inheemse bloem, zie je altijd bijen. In het voorjaar hebben wij dus bloeiende planten nodig. Op stempel komt de stuifmeelkorrel, die gaat kiemen en dan maakt hij een lange buis. Door die pollenbuis gaan de spermacellen naar de eicel en daar vindt de bevruchting plaats. Je krijgt een zaadje en dan is de plant waar hij wil zijn. De rest van de bloem kan afsterven en wij krijgen een vrucht, een appel, een aardbei, enzovoort. Om zich voort te planten moet het stuifmeel wel op de stamper komen, hoe regel je dat? Een bloem kan niet zelf naar een andere bloem toe. Of de wind doet het voor je, dat gebeurt veel bij bomen. Die hebben veel stuifmeel dat met de wind naar een andere boom waait. Het voordeel van windbestuiving is dat je geen mooie bloem of nectar hoeft te hebben en je hoeft ook niet lekker te ruiken. Slechts tien procent van de bevruchting gaat via windbestuiving. De rest gaat met behulp van insecten. De insecten moet je wel naar je bloem zien te krijgen, dus daarom is een bloem mooi, dan valt hij op, ruikt hij soms lekker en heeft hij nectar. Een insect moet wel een reden hebben om naar die bloem toe te gaan en die redenen zijn de nectar en het stuifmeel. Een insect heeft dit nodig voor zijn eigen voortplanting. Alles draait om voortplanting. Insecten gaan naar zo’n bloem toe voor de nectar die onderin zit. Dan komen zij langs de stempel en langs het stuifmeel. Als ze dan naar de volgende bloem vliegen nemen zij het stuifmeel mee en komt het daar op de stempel. Ook bij de volgende bloem vindt dan bestuiving plaats. Bijen zijn heel belangrijke insecten, die doen het meeste werk. Je hebt de honingbij, maar wilde bijen zijn veel efficiënter dan honingbijen. Wilde bijen, hommels bijvoorbeeld, worden uitgezet in kassen om daar de bestuiving te doen.


Geverifieerd door MonsterInsights